Het onderzoek naar rookverspreiding in appartementengebouwen dat de Brandweeracademie van het IFV in 2019 in Oudewater uitvoerde, krijgt een vervolg. Op verzoek van NIBHV gaan onderzoekers van de Brandweeracademie de bevindingen en conclusies van het onderzoek vertalen naar input voor les- en leerstof voor bedrijfshulpverleners.
Het eindrapport van het onderzoek naar rookverspreiding loog er niet om: bij branden in woon- of zorggebouwen met inpandige gangen, verspreidt rook zich veel sneller buiten de brandruimte dan brandweerexperts eerder aannamen. Dat levert vooral levensbedreigende situaties op voor minder mobiele ouderen en kwetsbaren die meer vluchttijd nodig hebben dan de bouwregelgeving voorschrijft. Deze personen zijn ook kwetsbaarder voor rookinhalatie. Bouwkundige rookwerende maatregelen, zoals zelfsluitende en rookwerende deuren op basis van de bouwregelgeving, hebben volgens de onderzoekers slechts beperkt effect. Zeker zolang niets wordt gedaan aan de bron van snelle rookontwikkeling en -verspreiding.
Kunststof is bron
Die bron is de grote hoeveelheid kunststof in hedendaags meubilair en matrassen. Dat bleek tijdens de experimenten in Oudewater, waarbij in een reeks gesimuleerde kamerbranden steeds één zitbank in brand werd gestoken. Het was voor het eerst dat onderzoekers met behulp van camera’s en sensoren exact konden volgen hoe de rookverspreiding bij een reeks geconditioneerde binnenbranden in zijn werk ging. Tijdens de experimenten bleek ook hoe groot het effect is van het openen van deuren van de brandruimte en in de vluchtroute. Een belangrijke les voor de brandweer én voor bhv’ers, want de bevinding heeft ook gevolgen voor hun inzetpraktijk.
Onzichtbaar gevaar
Een belangrijke mantra in de bhv-wereld is: ‘waar rook is, zijn geen bhv’ers.’ Joost Ebus, onderzoeker en adviseur bij de Brandweeracademie, weet op basis van zijn eigen ervaringen als brandonderzoeker dat de praktijk soms anders is. Dat komt ook door de aard van het gevaar waarvoor in de bhv-trainingen wordt gewaarschuwd. Ebus: “Bhv’ers leren in hun opleiding dat ze geen ruimte moeten binnen gaan waar rook zichtbaar is. Maar de gevaarlijkste componenten van verbrandingsrook, zoals koolmonoxide, zijn kleurloos en dus onzichtbaar. En die blijken zich in de praktijk al ver buiten de brandruimte te kunnen verspreiden vóórdat er rook zichtbaar wordt. Zowel horizontaal als verticaal. Rook vindt altijd zijn weg, via kieren en naden of kabeldoorgangen. Dat is een van de lessen van het onderzoek in Oudewater.”
Joost Ebus: “We willen op basis van de lessen van Oudewater tot praktische handreikingen voor bhv’ers komen.”
Dat besef van het verraderlijke karakter van rook missen bhv’ers en daarom is het volgens Ebus belangrijk dat de lessen en conclusies in het onderzoeksrapport door de Brandweeracademie vertaald worden in les- en leerstof. De kennisbevordering moet voorkomen dat bhv’ers in hun passie om hulp te verleden en levens te redden onverantwoorde risico’s nemen en zelf slachtoffer worden. In de vertaalslag voor NIBHV, dat Ebus samen met gedragsonderzoeker Margo Karemaker uitvoert, worden thema’s belicht als rookverspreiding en het functioneren van rookmelders, gevaren van koolmonoxide, de rol van meubilair bij rookvorming en -verspreiding, gevolgen voor minder zelfredzame bewoners en het handelingsperspectief voor bhv’ers. Die onderschatten de gevaren van rook over het algemeen, waardoor zij geneigd zijn teveel risico’s te nemen in een situatie waarin redding eigenlijk al geen optie meer is.
Duivels dilemma
Ebus: “Wat wij in de praktijk zien, is dat in zorginstellingen bhv’ers vaak dezelfde mensen zijn die ook de dagelijkse zorg voor de bewoners hebben. Zij hebben een band met hun cliënten en dat maakt de keuze heel lastig om wel of niet een reddingspoging te doen in een ruimte die zwaar onder de rook staat. Wij hopen met het vertalen van de onderzoeksresultaten naar de belevingswereld van bhv’ers een groter gevaarsbesef bij hen tot stand te brengen.”
Een duivels dilemma voor bhv’ers, beaamt Karemaker. “Ik begrijp dat een bhv’er tot het uiterste wil gaan in een reddingspoging. Als wij in staat zijn goede kennis aan te reiken over gevaren van rook en handelingsperspectief, hopen we dat ze beter afgewogen de keuze kunnen maken of het nog wel verantwoord is om een brandende ruimte binnen te gaan.”
Neiging om te vluchten
Door haar werk als gedragsonderzoeker heeft Karemaker inzicht in gedragsaspecten van personen in geval van brand. De meeste mensen hebben volgens haar de neiging om te vluchten bij brand. “Maar als ze daarin slagen, sluiten ze dan de deur weer achter zich? Als de deur van de brandruimte open blijft staan, is de kans groot dat de vluchtroute binnen de kortste keren zo vol zwarte giftige rook staat, dat hij onbruikbaar wordt voor verdere ontruiming. Niet voor iedereen is het overigens een automatisme om te vluchten. Soms gebeurt het ook dat mensen ‘bevriezen’ of menen ze dat de brandweer hen komt redden en dat ze daarom beter kunnen blijven waar ze zijn. Dit gedrag zien we niet alleen bij dementerenden, maar ook bij ouderen die nog gezond van geest zijn. Een bijkomende gedragsfactor bij sommige oudere bewoners is dat ze tegendraads kunnen reageren en bij een ontruiming niet mee willen. Dat kan vertragend werken bij een ontruiming.”
Volgens Margo Karemaker hebben de meeste mensen de neiging om te vluchten bij brand.
Handelen door bhv’ers
De praktijk bewijst dat de brandweer bijna altijd te laat komt om mensen te redden uit de ruimte waar de brand woedt. Dan komt het dus aan op snel en verantwoord handelen door bhv’ers, als dat gezien de brandontwikkeling nog mogelijk is. Karemaker: “Ook zij moeten zich bewust zijn van hoe zij met hun handelwijze van invloed kunnen zijn op de rookverspreiding en dat ze met het openen van deuren de situatie juist kunnen verergeren. Een belangrijk advies is dan ook om bij een ontruiming alle deuren achter je weer te sluiten.”
Ebus vult aan: “We willen op basis van de lessen van Oudewater tot praktische handreikingen voor bhv’ers komen. Zoals het ontruimen van een gebouw via de kortst mogelijke vluchtroute, waarbij zo min mogelijk deuren worden geopend. Deze lessen gelden overigens niet alleen voor woon- en zorggebouwen, maar voor alle gebouwtypen. Ze zijn wel extra belangrijk voor situaties met minder zelfredzame bewoners of patiënten, omdat die mensen voor een veilige ontvluchting grotendeels of geheel afhankelijk zijn van het handelen van bhv’ers.”
Zicht op rook
Het zou volgens Ebus goed zijn als de brandweer en bhv’ers tijdens een ontruiming een beter realtime inzicht zouden hebben in waar de rook in een gebouw zich bevindt. “Rookmelders buiten de brandruimte kunnen belangrijke aanwijzingen geven over de mate waarin rook zich in andere ruimtes verspreidt. Zeker in de ontruimingsfase door de bhv kan het daarom nut hebben als iemand bij het brandpaneel blijft om in het oog te houden waar in het gebouw verder nog rookmelders worden geactiveerd. Als brandonderzoeker verbaas ik mij telkens weer over de onberekenbare manier waarop rook andere ruimtes in het gebouw weet te bereiken. We hebben regelmatig na een brandweerinzet in delen van het gebouw ver van de brand sporen van rook gevonden zonder dat die rook in de inzetfase is waargenomen.”
Het verraderlijke karakter van rook is volgens Ebus ook een van de redenen waarom zelfsluitende branddeuren in een gebouw met inpandige gangen niet alle rook tegenhouden. Die deuren hebben wel een bepaalde weerstand tegen doorbranden, maar zijn niet getest op het tegenhouden van rook. De naden en kieren van de deur laten wel de rook door. Voor daadwerkelijke rookwerendheid moeten daarom echte rookwerende deuren worden toegepast, met voldoende afsluitend vermogen om ook ‘koude’ verbrandingsrook tegen te houden. Dergelijke deuren worden binnenkort verplicht voor nieuwbouw.
Bij de bron aanpakken
De grootste veiligheidswinst bij brand is volgens het Oudewater-rapport echter te behalen door het probleem van excessieve rookvorming en rookverspreiding aan te pakken bij de bron. De grote hoeveelheden schuimrubber in meubilair en matrassen zijn de belangrijkste bron van dichte zwarte rook vol giftige verbrandingsproducten. De proeven hebben laten zien dat zelfs een zitbank die maar voor een deel was verbrand al zoveel rook kon produceren dat in de brandruimte, maar ook in aangrenzende ruimtes, razendsnel een onoverleefbare situatie ontstond.
Ebus: “op basis van de praktijk is het uitgangspunt van de brandweer dat drie minuten na het ontstaan van de brandhaard de condities in de brandruimte zodanig zijn dat aanwezige personen die niet kunnen overleven en dus geen redding meer mogelijk is. Dat geeft aan hoe kort de tijd is waarin bhv’ers nog verantwoord een zinvolle inzet kunnen doen. Wat kun je in die beperkte tijd en wat zijn de beste opties om zoveel mogelijk mensen in veiligheid te brengen? We hopen dat de vertaling van het rapport over rookverspreiding een bijdrage levert aan betere kennis bij bhv’ers, zodat zij een beter besef krijgen van hun mogelijkheden en beperkingen bij een brand in een gebouw. Na de zomervakantie gaan we aan de slag met de analyse van het rapport vanuit het gezichtspunt van de bedrijfshulpverlening.” RJ//
Dit artikel is oorspronkelijk gepubliceerd in Veiligheid 85, derde kwartaal 2021