Kwetsbare personen worden onvoldoende tegen brand beschermd door de bouwregelgeving. En bedrijfshulpverlening is een cruciaal onderdeel van elk brandbeveiligingsconcept, maar bij brand moeten we geen te hoge verwachtingen koesteren over wat de bhv kán. Lieuwe de Witte, sinds januari dit jaar lector Brandpreventie aan het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV), schuwt duidelijke boodschappen niet. In zijn opinie kunnen de meeste levens worden ‘gered’ door bronmaatregelen aan de voorkant. Dat vergroot ook de kansen voor de bhv en de brandweer als het noodlot toeslaat.
Lieuwe de Witte nam in januari van dit jaar het stokje als lector Brandpreventie over van René Hagen. Hij is bepaald niet nieuw binnen NIPV, want al sinds 2012 gaf hij als gastdocent les in brandpreventie aan het instituut en in 2015 trad hij fulltime in dienst. De Witte is afkomstig uit de advieswereld, waar hij jarenlang werkte voor Nieman Raadgevende Ingenieurs. De daar opgedane kennis over bouwkundige brandveiligheid komt in zijn nieuwe taken bij NIPV uitstekend van pas.
De Witte: “Ik volgde ooit de HBO-opleiding bouwkunde met de ambitie architect te worden. Maar tijdens die studie kwam ik in aanraking met de brandveiligheidsaspecten van bouwen en ontdekte ik dat ik de rekenkundige kant van brandveiligheid veel leuker vond. Zo ben ik in de advieswereld beland. Ik heb dus geen brandweerachtergrond, maar via mijn werk bij het IFV (redactie: sinds maart van dit jaar is het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV)) heb ik in de afgelopen tien jaar heel veel geleerd over de brandweer en heb ik groot respect gekregen voor het vak.”
Wetgeving
De Witte bouwt voort op de koers die het lectoraat Brandpreventie volgde onder zijn voorganger René Hagen. De kern: versterking van wetenschappelijk en praktijkonderzoek voor een betere onderbouwing van het brandveiligheidsbeleid. Aan de voorkant van de brandveiligheidsketen, de bouwkundige en technische brandpreventie, is in de visie van De Witte nog veel winst te boeken: “Wettelijke eisen voor brandveiligheid in de gebouwde omgeving zijn vastgelegd in de bouwregelgeving. Maar echte brandveiligheid is beslist niet hetzelfde als ‘voldoen aan de wet’. Want het Bouwbesluit is afgestemd op de ‘gemiddelde doelgroep’ van gezonde mensen van middelbare leeftijd. Die zijn in theorie in staat om binnen dertig seconden met ingehouden adem de dichtstbijzijnde vluchtuitgang naar buiten te bereiken, zoals het Bouwbesluit voorschrijft. Maar kwetsbare personen, zoals senioren en chronisch zieken, kunnen bij brand niet zelfstandig vluchten of hebben daarvoor veel meer tijd nodig dan waar het Bouwbesluit van uitgaat. Mijn conclusie: de bouwregelgeving biedt kwetsbare doelgroepen onvoldoende bescherming. De regelgeving zou daar naar mijn mening echt op moeten worden aangepast.”
Intrinsieke brandveiligheid is een keuze
Het realiseren van een brandveilig gebouw is een voortdurende worsteling tussen brandveiligheidsexperts die wijzen op het belang van echt effectieve brandveiligheid en bestuurders die zich het liefst beperken tot wat de wetgeving als minimum eist, ziet De Witte. “Intrinsieke brandveiligheid is een keuze. Beperk je je als verantwoordelijke directie of Raad van Bestuur tot het wettelijke minimum brandveiligheidsniveau, dan kan een gebouw nog steeds tot de grond toe afbranden. De keuze om bouwkundig en installatietechnisch een hoger brandveiligheidsniveau te realiseren, ligt bij de verantwoordelijke bestuurders van bedrijven en instellingen. Zij kunnen bijvoorbeeld kiezen voor een automatische blusinstallatie op basis van watermist of sprinkler. Zo’n voorziening beperkt niet alleen de materiële schade, maar in de woon- en zorgomgeving draagt het ook bij aan minder slachtoffers.”
Basis brandveiligheid niet op orde
In de toepassing van automatische blussystemen zoals sprinkler, loopt Nederland ten opzichte van veel andere landen achter, stelt De Witte vast. Zeker als het gaat om woon- en zorgfuncties. Dat komt in zijn ogen deels door de mythe dat sprinklerinstallaties bij onbedoeld afgaan grote onnodige waterschade kunnen veroorzaken, omdat de gedachte is dat sprinklers in ruimten waar geen brand woedt worden geactiveerd. Een volstrekt onjuiste gedachte en dus ongegronde vrees. Maar uitbreiding van het wettelijk vereiste pakket brandpreventiemaatregelen met dit type voorzieningen is een kwestie van politiek debat. De Witte zou graag zien dat bronbeperkende maatregelen – zoals actieve blussystemen in woon- en zorggebouwen – op grotere schaal zouden worden toegepast. Tegelijk wijst hij erop dat die systemen, net als een bhv-organisatie, niets doen aan de ontstaansbron van brand. Toepassing van brandveilige materialen en brandveilige inrichting (zoals brandveilig meubilair) in combinatie met degelijke compartimentering en rookwerende scheidingen leveren in zijn ogen ook een grote bijdrage aan echte brandveiligheid. Steeds meer bedrijven en zorginstellingen komen volgens hem tot dat inzicht. Maar toch, de dramatische brand in de GGZ-instelling Rivierduinen in Oegstgeest is al 11 jaar geleden en nog steeds ziet de lector Brandpreventie voorbeelden van zorginstellingen waar de basis van brandveiligheid niet goed op orde is.
Samenwerking met partners
In de beweging naar verbetering van de brandveiligheid in met name woon- en zorggebouwen voor kwetsbare groepen, werkt het lectoraat Brandpreventie nauw samen met partners als NIBHV, programma De zorg brandveilig en de Nederlandse Brandwondenstichting. “We doen samen onderzoek en stemmen bewustwordingscampagnes op elkaar af. Wetenschappelijk onderzoek heeft in het brandveiligheidsbeleid de afgelopen jaren een steeds grotere rol gekregen en met de uitkomsten van die onderzoeken, zoals het onderzoek naar rookverspreiding in gebouwen, kan naast de brandweer ook de bhv-wereld zijn voordeel doen. Zo worden de uitkomsten van het rookverspreidingsonderzoek momenteel uitgewerkt in lesstof voor de bhv-opleidingen.”
Overvraag bhv niet
Bedrijfshulpverlening is volgens De Witte een essentieel onderdeel van ieder brandbeveiligingsconcept, maar hij merkt dat bestuurders en directies van bedrijven en zorginstellingen vaak veel te hoge verwachtingen hebben van wat hun bhv-organisatie kan doen in geval van brand. Datzelfde beeld hebben zij ook van de brandweer. “Als niets aan bronmaatregelen is gedaan om een beginnende brand klein te houden en de verspreiding van rook in het gebouw te remmen, kan de bhv of de brandweer dat in de responsfase niet oplossen. In onze communicatie met de samenleving, in het bijzonder met het bedrijfsleven en de zorg, moeten we daarom meer benadrukken wat bhv en brandweer wèl kunnen en wat niet. Als we van een bhv-organisatie verwachten dat die bij een snel ontwikkelende binnenbrand binnen tien minuten een complete afdeling met kwetsbare bewoners of patiënten kan ontruimen, overvragen we ze.”
‘Rook lezen’
Realistisch handelingsperspectief bieden voor bhv’ers is dan ook de gezamenlijke insteek van NIPV en NIBHV bij de ontwikkeling van les- en leerstof. Brandbestrijding is geen rol voor de bhv, tenzij het om een klein beginnend brandje gaat dat zonder gevaar voor verbranding of inhalatie van giftige rook met één handblusser kan worden gedoofd. In feite moet de bhv, die vaak al niet ruim in de menskracht zit, razendsnel een beslissing nemen of een bluspoging haalbaar en effectief is. Is dat niet het geval, dan dient direct alle energie te worden ingezet op ontruiming.
De Witte: “Belangrijk is dat bhv’ers meer inzicht krijgen in hoe zij effectief kunnen ontruimen. Welk deel van het gebouw eerst en welk deel kan wachten? Zij moeten dan onderscheid kunnen maken tussen direct bedreigd gebied en potentieel bedreigd gebied in het gebouw en in een split second een goede inschatting kunnen maken waar ze nog wel naar binnen kunnen om te ontruimen en waar niet. Net als brandweerlieden moeten ook bhv’ers ‘rook lezen’. Daarbij geldt dat bhv’ers geen ademlucht dragen en dus al in een veel eerdere fase van de brand moeten besluiten dat het betreden van een ruimte vanuit veiligheidsoogpunt geen optie is. Als ze op een gang constateren dat de rook al door de kieren van de deur uit een kamer komt, is er binnen al zoveel rookontwikkeling dat zij als onbeschermde hulpverleners daar weinig kunnen betekenen. Het openen van de deur zou er bovendien juist voor kunnen zorgen dat de rook zich verder verspreidt, zodat de gang die als vluchtweg dient niet meer bruikbaar is voor ontruiming. Een bijkomend risico van rook is dat er naast de zichtbare rook, die vooral componenten als roet bevat, ook onzichtbare gevaren zijn in de vorm van koolmonoxide en andere giftige verbrandingsproducten in gasvorm. Die verspreiden zich gemakkelijker dan de zichtbare rookdeeltjes, zodat ook in een ruimte waar nog geen zichtbare rook hangt toch gevaar voor de gezondheid kan bestaan. Aan deze thema’s en dilemma’s gaan we nadrukkelijk aandacht besteden in de vertaling van het rookverspreidingsonderzoek naar de bhv-lesstof.”
Gedrag ook belangrijk onderzoeksterrein
Ook gedrag wordt volgens De Witte een belangrijk onderzoeksterrein voor de brandweerpraktijk en de bhv. Hoe is het vluchtgedrag van mensen in noodsituaties? En hoe reageren ze op het afgaan van het brandalarm of opdrachten van de bhv? “Mensen hebben sterk de neiging om hun eigen kunnen te overschatten, ook waar het gaat om de mogelijkheden om bij brand te vluchten, terwijl ze de effecten van brand en rook onderschatten. Ook bhv’ers moeten daarop bedacht zijn. Belangrijk is dat de bhv het brandbeveiligingsconcept van het gebouw kent, zodat ze weten hoe de aanwezige brandbeveiligingsvoorzieningen hen beschermen en ondersteunen bij hun belangrijke ontruimingstaak. Helaas is er nog steeds een mismatch in de balans van brandveiligheidsmaatregelen. Bestuurders vragen en verwachten te veel van hun bhv-organisaties en van de brandweer en investeren nog steeds te weinig in bronmaatregelen aan de voorkant. Met een goed verhaal op basis van praktijkonderzoek hopen we dat beeld bij bedrijven en instellingen te kunnen veranderen. Het is een van de thema’s waarover we komende jaren ook graag met NIBHV in gesprek blijven.” RJ//