Een reanimatiecursus (Basic Life Support, BLS) loopt tegen het einde als een enthousiaste deelnemer vraagt wat hij moet doen bij een kind dat niet reageert op praten en schudden, en niet normaal ademt. De instructeur antwoordt dat je een speciale kinderreanimatiecursus (Peadiatric Basic Life Support, PBLS) moet volgen, voordat je een kind goed kunt reanimeren. Maanden later wordt dezelfde cursist op een verjaardag geconfronteerd met een kind dat reanimatiebehoeftig is, maar is niet gestart…
Onderwijs is een belangrijke factor voor overleving. Zonder onderwijs komt medische wetenschap niet bij degenen die dat moeten toepassen op het moment suprême. De kunst is om effectief onderwijs te geven, zodat de deelnemer het kan toepassen op het altijd onverwachte moment. Ook al is dat een jaar of meer na de door jou gegeven cursus. Als bhv-, ehbo- of reanimatie-instructeur ben jij de vertaler van wetenschap naar praktijk. En als dat ook nog op een effectieve manier gebeurt, is het een verrekt leuke klus.
Maar het brengt ook een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Je kunt als instructeur het verschil maken door cursisten zoveel zelfvertrouwen mee te geven dat ze een circulatiestilstand herkennen, een reanimatie durven te starten en die vervolgens goed (samen) kunnen uitvoeren. Dat vraagt om het bewust vermijden van drempels om een reanimatie te starten.
De instructeur uit de casus in de introductie wierp een forse drempel op, waardoor de betreffende cursist de reanimatie niet durfde te starten. Je weet het natuurlijk nooit, maar niets doen is zeker niet goed geweest voor het kind. En vanuit een andere dimensie, het is waarschijnlijk ook schadelijk geweest voor de betrokken cursist die de reanimatie niet is gestart.
Daarom is het belangrijk om je als instructeur te realiseren: klopt het wat ik zeg? In de beschreven casus klopte de boodschap van de instructeur absoluut niet. Feit is namelijk dat je ook het verschil kunt maken bij een kind met de volwassen reanimatiehandelingen. Dat staat duidelijk in de richtlijn en het onderwijsmateriaal van de Nederlandse Reanimatie Raad (NRR). Dus doe alles precies hetzelfde als bij volwassenen, met maar één aanpassing van de diepte van de borstcompressie: druk 1/3 van de borstkast in (i.p.v. 5 tot 6 cm). Een reanimatie van een kind buiten het ziekenhuis komt (gelukkig) maar zelden voor (ca. 100x per jaar) in Nederland. Dus pas op wat je uitkraamt en maak het zo simpel mogelijk voor de cursisten.
Of neem de voetbalwereld, waar de hardnekkige mythe dat je je tong kunt inslikken nog steeds rondwaart. Dat lijkt niet zo erg, maar dat wordt het wel als met onnodig roeren in de mond kostbare tijd verloren gaat en de reanimatie wordt uitgesteld. Dus voor de duidelijkheid: je kan je tong NIET inslikken. Probeer het maar, lukt je niet. De tong kan, in rugligging en bij bewusteloosheid, wel passief naar achteren zakken en de luchtweg blokkeren. Maar daar hebben we een beproefde simpele strategie voor: de hoofd-kantel-en- kin-lift methode die je terugvindt in het stappenplan (algoritme) van de reanimatie. Het betreft hier dus een mythe die in stand wordt gehouden door verhalen, ook van instructeurs.
Tot slot wil ik nog een kwalijk voorbeeld noemen: ‘Je hoeft niet te beademen bij een reanimatie. ‘CPR only’ wordt toch in veel landen getraind?’ Het staat in de richtlijn van de NRR dat als je echt niet wilt of kunt beademen, iets doen beter is dan niets. Start dan met borstcompressies. Maar waar ben je bang voor? In diezelfde richtlijn staat ook dat de kans op besmetting door beademing uiterst klein is. En belangrijker, in de richtlijn staat ook dat beademen een belangrijke component is van reanimatie. Het is mooi om bloed (min of meer) rond te pompen met borstcompressies, maar als dat bloed geen zuurstof bevat ziet het er leuk uit maar kan het nalaten van beademen een nadelig effect hebben op de neurologische uitkomst. Je kunt wel even zonder zuurstof (afhankelijk van de oorzaak), maar na een aantal minuten hebben vitale organen en met name je brein het wel nodig. Ik kan een stukje onder water zwemmen zonder te ademen, maar op een bepaald moment moet ik echt ademen om zuurstof naar binnen te krijgen en koolzuur naar buiten. Het gaat er dus om hoe je het als instructeur uitdraagt. Feit is dat beademen een belangrijke component is bij reanimatie en een belangrijke factor is voor een goede uitkomst.
Dit zijn slechts een paar voorbeelden, maar zo hoor ik regelmatig meer bijzondere dingen verteld worden door instructeurs die volstrekte lariekoek zijn. Buiten het kwalijke effect van het vertellen van dergelijke onjuistheden, is er nog een ander effect van het vertellen van (halve) waarheden, stokpaardjes, allerlei wetenswaardigheden en handige trucs. Het leidt af van waar het daadwerkelijk om draait. Als het er echt toe doet bij iets wat je in je leven maar heel weinig tegenkomt, is het juist van belang dat je overzichtelijke, werkelijk belangrijke en bewezen informatie uit je geheugen kunt opdiepen.
Het klinkt bijvoorbeeld leuk en nuttig om te vertellen dat je bij een baby iets onder de schouder kunt leggen (padding) om de luchtweg makkelijker open te krijgen/houden. Leuk, kan helpen, maar het is niet bewezen, staat niet in de richtlijn en is niet altijd voor handen. Daarnaast is de situatie waarin je dat moet toepassen vaak nogal heftig. De bandbreedte van je brein staat dan al onder druk en om dan die stap er ook nog eens bij te bedenken, zeker als je meerdere van die leuke handigheidjes zijn verteld. Belangrijker is dat je snel handelt met de stappen die wel effectief zijn en hetzelfde effect bereiken (open luchtweg).
Bij het schrijven van richtlijnen wordt zorgvuldig gekeken naar wat effectief is en in onderwijsmateriaal wordt er onderwijskundig nagedacht hoe je het onderwijs effectief geeft. Dus kijk eens kritisch naar de stokpaardjes die je gebruikt in je les en denk na over de nadelige gevolgen van al die goedbedoelde tips. Sterker nog, zijn die stokpaardjes misschien bedoeld om jezelf neer te zetten als expert en je ego te strelen? Let wel, ik betrap mijzelf ook wel eens op een stokpaardje waarvan ik mij niet altijd bewust ben. Een uitstapje in de les kan best functioneel zijn, maar pas op dat die uitstapjes niet de ruggengraat van je les gaan vormen. Kijk daarom eens kritisch naar jezelf en hoe lang de cursist daadwerkelijk actief bezig is geweest met bijvoorbeeld ‘pompen en blazen’ (reanimeren). Ik schrok toen ik dat eens echt ging meten tijdens een van mijn lessen; per cursist waren ze maar heel kort met echt reanimeren bezig. Krijgt de deelnemer zelfvertrouwen door mijn stoere ambulanceverhalen, of juist door met gerichte feedback veel te oefenen op basis van een simpel stappenplan? Eigenlijk weet ik het antwoord wel…
Dus stop de lariekoek, maak mensen niet bang en werp geen drempels op! Maak het verschil als instructeur door de situatie zo te faciliteren dat je cursisten, als het er echt toe doet, een reanimatie durven te starten en voldoende bagage hebben om hoge kwaliteit zorg neer te zetten. Check de feiten, raadpleeg een betrouwbare bron (actuele richtlijn), vertel geen onwaarheden, en help elkaar. Ik heb af en toe zeker een spiegel nodig van een collega-instructeur.
Ruben Verlangen is docent & ambulanceverpleegkundige
2 Comments
Hans
Er wordt inderdaad nog steeds teveel onzin verkondigd tijdens de BLS instructies.
Keep ‘t short, keep ‘t straight, keep ‘t stupid simpel.
Remco
Ik ben het er ontzettend mee eens!! Richt je als instructeur op de basis vaardigheden. Naar mijn grote verbazing krijg ik toch nog wel de vraag soms of je moet beademen of niet. Leg altijd uit dat het 30:2 blijft. Het slachtoffer heeft ernstig zuurstoftekort en blazen blijft belangrijk.
Comments are closed.